Bevers zijn inheemse dieren die hier altijd hebben gezeten. De bever stierf uit in 1826 door overbejaging om zijn bont en vlees. Omdat de bever een geschubde staart heeft, werd hij vroeger aangezien als een vis, en mocht hij op vrijdag gegeten worden. Een herintroductie vond in 1988 plaats, vanuit het buitenland zijn beverparen gevangen en hier uitgezet. Tien Duitse bevers werden in 1992 in Limburg uitgezet en zijn bezig aan een forse opmars.| In 2016 bevonden zich in Nederland ongeveer 1700 bevers van minimaal één jaar oud. In de winterperiode voedt de bever zich voornamelijk met twijgen en boomschors. In de zomer eet de bever meer kruiden en waterplanten. Bevers zijn nuttig voor de biodiversiteit. Andere soorten doen het goed door hun aanwezigheid. Ze zorgen voor openheid in bossen, waardoor andere planten gelegenheid krijgen te groeien. De omgeving wordt daardoor aantrekkelijk voor vlinders, libellen en amfibieën. Als bouwers en baggeraars kunnen ze veel overlast en schade geven. Daar waar geen bomen aangevreten mogen worden zijn deze te beschermen tegen bevervraat door een speciale pasta op de boomstam aan te brengen of er kunnen rasters omheen geplaatst worden. Dammen gemaakt door de bevers stuwen het water op waardoor de bevers in de gelegenheid zijn om beverburchten te bouwen. Helaas kan dit vanwege wateroverlast niet overal zodat het waterschap daar de dammen moet opruimen of een buis door de dam moet aanbrengen. Met inventieve oplossingen kunnen mens en bever misschien wel naast elkaar leven.